Top 88 Dutch Vocabularies

Want to learn Dutch? Speed up your start and learn the 88 most important Dutch vocabularies first! For even more material, make sure you visit our Dutch language material section.
Iik
you(singular)je/jij
hehij
shezij
ithet
wewe/wij
you(plural)jullie
theyzij
whatwat
whowie
wherewaar
whywaarom
howhoe
whichwelke
whenwanneer
thendan
ifals
reallyecht
butmaar
becauseomdat
notniet
thisdeze
thatdat
allalle
orof
anden
to knowweten
to thinkdenken
to comekomen
to putzetten
to takenemen
to findvinden
to listenluisteren
to workwerken
to talkpraten
to give(somebody something)geven
to likeleuk vinden
to helphelpen
to lovehouden van
to callbellen
to waitwachten
0(de)nul(nullen)
1(de)een(enen)
2(de)twee(tweeën)
3(de)drie(drieën)
4(de)vier(vieren)
5(de)vijf(vijfen)
6(de)zes(zessen)
7(de)zeven(zevens)
8(de)acht(achten)
9(de)negen(negens)
10(de)tien(tienen)
11elf
12twaalf
13dertien
14veertien
15vijftien
16zestien
17zeventien
18achttien
19negentien
20twintig
newnieuw
old(not new)oud
fewweinig
manyveel
wrongfout
correctcorrect
badslecht
goodgoed
happygelukkig
short(length)kort
longlang
smallklein
biggroot
theredaar
herehier
rightrechts
leftlinks
beautifulmooi
youngjong
old(not young)oud
hellohallo
see you latertot later
okOK
take carewees voorzichtig
don't worrymaak je geen zorgen
of coursenatuurlijk

 

To view the vocabularies as magazine or download the document as PDF, please go to either Archive.org, PDF Archive or Yumpu. To learn more about our Dutch language learning resources, please click here.